Lesson 4: Telling time, word order and basic family vocabulary in Dutch

Powerpoint with reading, speaking and listening exercises about greetings and numbers in Dutch. Suitable for total beginners of Dutch or Key Stage 3.

The following vocabulary is included:

CLOCKTIMES
09:00-10:00 for every 5 minutes

KEY PHRASES TIME:
Hoe laat is het?
Hoe laat hebben we een trein?
Hoe laat vertrekt je vliegtuig?
Tot hoe laat slaapt Tim?
Ht spijt me, ik ben te laat.
Ik ben te vroeg.
We zijn net op tijd.

VERBS
vragen
helpen
spreken
begrijpen
herhalen
heten
gaan
drinken
eten
zijn
wonen
komen
willen
zullen
mogen

VERB ‘WERKEN’
Ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
u werkt
wij werken
jullie werken
zij werken

VERB ‘GAAN’
Ik ga
Jij gaat
Hij/zij/het gaat
U gaat
Wij gaan
Jullie gaan
Zij gaan

FAMILY VOCABULARY
de zus
het zusje
de zussen
de broer
het broertje
de broers
de vader
de moeder
de stiefbroer/halfbroer
de stiefzus/halfzus
de oma
de opa

KEY PHRASES FAMILY
Ik ben enig kind
Ik heb geen broers of zussen

VERB ‘HEBBEN’
ik heb
jij hebt
hij/zij/het heeft
u heeft
wij hebben
jullie hebben
zij hebben